MEERVOUDIGE KAMER VAN DE ARBITRAGE TUCHT COMMISSIE VAN DE NEDERLANDSE RUGBY BOND
UITSPRAAK
Reg.nr. MK06/20
Inzake Hoge beroep van E. Luteijn, Appellant
Tegen Het besluit van de competitieleider van de Nederlandse Rugby Bondd.d. 12 oktober 2006
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van de Competitieleider van de Nederlandse Rugby Bond, hierna: “de Competitieleider”, d.d. 12 oktober 2006, inhoudende het uitsluiten van deelname door de heer E. Luteijn, hierna: “Appellant”, aan rugbywedstrijden voor de duur van vijf jaar tot en met 8 oktober 2011.
2. Feiten en verloop van de procedure
In de tweede helft van de op 8 oktober 2006 gespeelde wedstrijd te Naarden tussen RC ’t Gooi 3 – RC The Smugglers zou Appellant tijdens het neerzetten van een scrum moedwillig en met volle kracht met zijn rechtervoet op de linkervoet van de scheidsrechter hebben getrapt. Toen Appellant hierop door de scheidsrechter werd aangesproken zou hij de scheidsrechter verbaal onheus en op een agressieve wijze hebben bejegend en hebben beledigd. Op basis van het ingezonden wedstrijdformulier en her Rapport uit het veld sturen heeft de Competitieleider Appellant vervolgens de bij dit vergrijp behorende NORM-straf als bedoeld in artikel 15.E Voorschrift Wedstrijdwezen 2006-2007 (versie augustus 2006) van vijf jaar opgelegd. Bij besluit van 12 oktober 2006 is aan Appellant en aan RC ’t Gooi medegedeeld. Blijkens het besluit is Appellant onvoorwaardelijk geschorst voor de duur van vijf jaar tot en met 8 oktober 2011.
Tegen bovengenoemd besluit is Appellant bij brief van 23 oktober 2006 in hoge beroep gekomen door middel van een pro forma beroepschrift. Bij brief van 10 november 2006 zijn de gronden van het beroepschrift schriftelijk aangevuld. Daartoe opgeroepen heeft Appellant zijn standpunt tijdens de zitting van Meervoudige Kamer te Amsterdam op 20 december 2006 nader toegelicht. Namens de Competitieleider is verschenen de heer O. Treur, bondsmedewerker.
3. Motivering
Ter beoordeling staat de vraag of het voornoemde besluit van de Competitieleider in redelijkheid kan standhouden. De Commissie gaat uit van de navolgende feiten, blijkend uit de stukken en uit het ter zitting verhandelde.
4. Feiten
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is het de Commissie gebleken dat volgens het Rapport uit het veld zenden Appellant tijdens het neerzetten van een scrum moedwillig en met volle kracht zijn rechtervoet op de linkervoet van de scheidsrechter heeft getrapt en Appellant na door de scheidsrechter hierop te werden aangesproken, hem verbaal onheus en op een agressieve wijze heeft bejegend en heeft beledigd. Dit gedrag wordt blijkens het bestreden besluit aangemerkt als fysiek wangedrag tegen de betreffende official en als zodanig bestraft.
5. Het beroep
Appellant voert diverse gronden aan op basis waarvan het bestreden besluit – naar mening van Appellant – niet in stand kan blijven. Deze gronden zijn zowel formeel als materieel van aard. Formeel klaagt Appellant erover dat de scheidsrechter de aantekening op het wedstrijdformulier later zou hebben ingevuld, zonder medeweten van de aanvoerders van beide teams. Materieel voert Appellant aan dat de schorsing van vijf jaar op een misverstand berust. Verder schetst Appellant de sfeer tijdens de wedstrijd die zeer beladen was, er zowel bij de spelers van beide teams als bij de scheidsrechter sprake was van spanning en irritatie en beide teams in een heftige strijd gewikkeld waren om de wedstrijd te winnen. Appellant betwist dat hij moedwillig en met volle kracht met zijn rechtervoet op de linkervoet van de scheidsrechter heeft getrapt en stelt dat hij bij het ingooien van de bal in de scrum per ongeluk op de schoen van de scheidsrechter stond, waarop de scheidsrechter zijn voet terugtrok wat door de noppen van de schoen niet lukte en hij daardoor ten val kwam. Appellant stelt voorts dat hij begrijpt dat de scheidsrechter in de veronderstelling verkeerde dat er sprake was van opzet, maar dit absoluut niet het geval was. Appellant erkent de scheidsrechter op een onheuse beledigende wijze te hebben bejegend en stelt dat hij na de wedstrijd de scheidsrechter hiervoor zijn verontschuldigingen heeft aangeboden, die ook zouden zijn aanvaard. Appellant stelt voorts dat hij een smetteloze staat van dienst heeft en voor zijn emotionele uitspraak dient te worden bestraft, maar een schorsing van vijf jaar als zeer onredelijk en te zwaar ervaart.
6. Reglementair kader
Ingevolge spelregel 6.A.6-10.4 (k) is het een speler verboden fysiek aan te vallen. Een speler die deze spelregel niet in acht neemt, wordt bij een uit het veld zending conform de NORM-straf overeenkomstig artikel 15.E Voorschrift Wedstrijdwezen 2006-2007 voor een duur van vijf jaar onvoorwaardelijk geschorst. Voorts kan de Enkelvoudige Kamer van de Arbitrage Tucht Commissie tegen de desbetreffende speler maatregelen treffen, als zij dat gezien de
aard van het wangedrag aangewezen acht, zulks overeenkomstig artikel 15.F.1 van het Voorschrift Wedstrijdwezen. Op de voet van artikel 15.F.2 heeft het instellen van beroep geen opschortende werking.
7. Materiƫle toetsing
De commissie stelt vast dat Appellant hetgeen tijdens de wedstrijd is voorgevallen niet betwist. De Commissie had geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de scheidsrechter zoals vermeld in het Rapport uit het veld zenden.
De scheidsrechter heeft in een email d.d. 3 januari 2007 echter het volgende verklaard: “Ik ben in eerste instantie er vanuit gegaan dat Eric Luteijn opzettelijk op mijn voet is gaan staan. Ik concludeerde dat uit de reactie van Eric op mijn vraag “wat doe je nu?” Echter na een later gesprek met Eric kom ik tot de conclusie dat ik er niet zeker van kan zijn dat het een opzettelijke actie was. En het feit een misverstand kan zijn, waardoor de gehele affaire wat uit de hand liep. Mijn conclusie is dan ook dat de straf te hoog is in vergelijking met de overtreding “beledigen van de scheidsrechter” en niet “moedwillig aanvallen”. Ik verzoek u in uw beslissing hier rekening mee te houden”.
Ter beoordeling van het bestreden besluit en dus van de zwaarte van de opgelegde straf weegt de Commissie de voornoemde verklaring van de scheidsrechter mee. De Commissie meent dan ook dat er aanleiding bestaat een gedeelte van de opgelegde onvoorwaardelijke schorsing om te zetten in een voorwaardelijk gedeelte. De Commissie acht het opportuun de onvoorwaardelijke opgelegde schorsing terug te brengen tot een periode van achttien weken en een aansluitende voorwaardelijke schorsing op te leggen voor de duur van veertien maanden en twee weken, welke voorwaardelijke straf wordt gekoppeld aan een proeftij. De voorwaardelijke schorsing zal pas ten uitvoer worden gelegd als Appellant binnen de proeftijd opnieuw wangedrag tegen officials vertoont als bedoeld in het Voorschrift Wedstrijdwezen. Met deze aanvullende voorwaardelijke schorsing wil de Commissie tot uitdrukking brengen dat zij zwaar tilt aan wangedrag jegens officials, dat onder geen enkel beding te tolereren is. De scheidsrechter moet, mede gelet op het toenemend geweld tijdens en na de afloop van rugbywedstrijden, in alle opzichten worden beschermd. De Commissie meent dan ook dat het opleggen van een dergelijke voorwaardelijke straf met een lange proeftijd de ernst van het gepleegde feit benadrukt, waarbij – in het belang van de veiligheid jegens officials – wel is voorzien in een sterke aansporing voor Appellant om zich correct te (blijven) gedragen.
8. Beslissing
De Meervoudige Kamer van de Arbitrage Tucht Commissie, gelet op artikel 22 Statuten en artikel 9.6.1. Huishoudelijk Reglement,
1. verklaart het Hoger Beroep gegrond en vernietigt de bestreden uitspraak;
2. bepaalt, de zaak zelf afdoende: dat appellant met ingang van 9 oktober 2006 wordt geschorst, waarbij:
een onvoorwaardelijke schorsing wordt uitgesproken voor de duur van achttien weken, vanaf 8 oktober 2006 tot en met 12 februari 2007;
een aansluitende voorwaardelijke schorsing wordt uitgesproken van veertien maanden en twee weken, derhalve tot 26 mei 2008, welke pas ten uitvoer zal worden opgelegd als Appellant binnen de proeftijd opnieuw wangedrag tegen officials vertoont als bedoeld in het Voorschrift Wedstrijdwezen;
bepaalt dat die proeftijd een periode van twee jaar omvat, die aanvangt op het moment dat Appellant weer speelgerechtigd is, derhalve eindigend op 13 februari 2009;
3. bepaalt dat het betaalde griffierecht aan Appellant zal worden terugbetaald.
Gewezen te Amsterdam op 20 december 2006 door de leden Bos, Dinkla, Faber, Hulster, Knoop, De Waard en Van Dijk (voorzitter) en via het secretariaat van de Meervoudige Kamer van de Arbitrage Tucht Commissie van de Nederlandse Rugby Bond aan Appellante en aan de Competitieleider kenbaar gemaakt.
Tegen deze uitspraak staat geen hogere voorziening open.
Mr. M.I. van Dijk
(voorzitter)
dinsdag, februari 13
Abonneren op:
Posts (Atom)